Participeren moet je leren

Een van de basisvragen van het christelijke leven is hoe christelijk te leven. Hoe ga je om met situaties die een min of meer dwingend appèl op je doen vanuit Bijbelse waarden? Maar ook: omstandigheden, die je niet of nauwelijks christelijk kunt noemen? Wat verwerp je, waar ga je in mee en: hoever ga je mee? Met andere woorden: ethische vragen waar niet klip en klaar een eenduidig antwoord op te geven is. Laat ik een paar voorbeelden geven. Is op vliegvakantie gaan in de huidige ecologische omstandigheden nog christelijk verantwoord te noemen? Hoe zou een individuele christen of de kerkelijke gemeenschap om moeten gaan met een veroordeelde pedofiel? Hoe zouden eenduidige eerlijkheid en pragmatisme zich op de werkvloer moeten verhouden? Er zijn uiteraard nog veel meer vragen te bedenken.

Sam Wells schreef in 2005 een boek (Improvisation, the drama of christian ethics) waarin hij een theorie uiteenzet die christenen en kerkelijke gemeenschappen kan helpen concreet te bepalen hoe te handelen. Net als Aristoteles gaat hij uit van ethiek als gewoonte. Door het trainen van ethisch leven ga je dat uiteindelijk vanzelf, zonder extra inspanning, doen.

Wells baseert zich nadrukkelijk op deze benadering van ethiek als deugdzame gewoonte, als hij een kerkelijke ethiek voorstelt (die hij afzet tegen een universele en een meer postmoderne ethiek). Deze drie vormen van ethiek veronderstellen allemaal een bepaald verhaal. De universalistische kijk op ethiek suggereert dat er maar één verhaal te vertellen valt en dat dit verhaal voor iedereen hetzelfde is. Postmoderne ethiek veronderstelt dat er meerdere verhalen te vertellen zijn en dat universele ethiek die verhalen onderdrukt. Kerkelijke ethiek gaat er vanuit dat de kern van christelijke ethiek bestaat uit de praktijk van de kerkelijke gemeente (die kern bestaat dus niet uit kerkelijke doctrine of religieuze ervaring).

Stel nu dat je het kerkelijke, christelijke leven, als een verhaal opvat. Hoe werkt dat dan? Wat is de concrete plaats van de gemeente hier en nu in zo’n verhaal? Wells illustreert dat beeldend aan de hand van het volgende voorbeeld van Tom Wright. Stel dat er een nieuwe vijfakter van Shakespeare wordt gevonden waarvan, onfortuinlijk, de vijfde akt ontbreekt. Hoe zou je zo’n stuk opvoeren? Wright doet de volgende suggestie: huur acteurs in die heel ervaren zijn in het uitvoeren van Shakespeare, zorg dat ze de eerste vier akten van haver tot gort kennen. Plan de uitvoering en laat ze dan aan het eind van het stuk de vijfde akt improviseren.

De christelijke gemeente zit in zo’n vijf-akter. De eerste akt is de schepping, de tweede akt is de roeping van Israël en het Oude Testament, akt drie gaat over Jezus en het nieuwe testament, vier over de kerk (dit is dus de akt waarin we nu leven) en akt vijf gaat over het einde der tijden. Er zijn twee veel voorkomende inschattingsfouten naar aanleiding van dit schema. Sommigen denken dat het christelijke verhaal een eenakter is waarin gedurende hun leven alles moet gebeuren. Anderen plaatsen zich in de verkeerde akt: ze denken bijvoorbeeld dat het einde der tijden bij hen begint, of dat ze zelf een soort Jezus-rol kunnen vervullen in het hele plot. Akt een, twee en drie hebben we. De vierde akt, onze akt, moet worden geïmproviseerd vanuit akt één tot en met drie.

Improvisatie is zodoende nogal belangrijk, maar wat is het eigenlijk precies en hoe leer je het jezelf eigenlijk aan? Allereerst is het aanleren van gewoonten van belang. Goede improvisatie, goed ethisch handelen, ze draaien om oefening, gewenning, kortom: gewoonte. Vanuit gewoonte kunnen vervolgens bijzondere situaties het hoofd geboden worden. Het summum voor de improvisator is een staat van disponibilité, een staat van ontspannen scherpte. Die staat kan alleen door training bereikt worden.

De volgende stap is het beoordelen van status in een gegeven situatie. Als twee acteurs improviseren, is er steeds sprake van een onder- en bovenliggende partij. Elke handeling draagt bij aan statusvorming. Het vermindert of vermeerdert status of het houdt de huidige status in stand. Een goede improvisator weet dat hijzelf verantwoordelijk is voor zijn status. Hij kan er zelf voor kiezen een hoge of lage status te hebben en hij zal heel flexibel met die status zijn om zijn doelen te bereiken. Immers, om sommige doelen te bereiken is een lage status veel handiger dan een hoge. Christenen die suggereren dat het juiste christelijke leven een lage status impliceert, hebben volgens Wells gewoon niet zoveel van status begrepen. Status is een neutraal gegeven dat ingezet kan worden om een bepaald doel te bereiken. Tegelijk is status subtiel: iemand kan formeel een hoge status hebben, terwijl iemand met een formeel lagere status de feitelijke touwtjes in handen heeft. Stel: op de eerste dag van je nieuwe baan zit je in een overleg waar blijkbaar niemand echt de leiding heeft. Er is geen agenda en eigenlijk weet je niet goed wat er eigenlijk in dit overleg besproken moet worden. Je kan nu een hoge status innemen: “mag ik even interrumperen? Volgens mij is er niet zo goed over dit overleg nagedacht: ik zie geen agenda, niemand neemt echt de leiding en ik heb na twintig minuten nog geen idee waar we het eigenlijk over zouden moeten hebben. Op mijn vorige werkplek hadden we altijd een agenda en degene die de uitnodiging verstuurde had dan ook automatische de leiding. Dat werkte veel beter”. Waarschijnlijk heb je door deze vrij directe aanpak vanuit een hoge status op je eerste werkdag de helft van je collega’s tegen je in het harnas gejaagd. Die zullen zich afvragen waarom je dan niet lekker op je vorige plek bent gebleven als het daar allemaal zo geweldig was. De organisator van het overleg zal zich nog eens extra gepakt voelen want die heeft nu het idee dat hij de leiding had moeten nemen, terwijl hij al blij zat is dat in ieder geval iedereen op een bepaald moment bij elkaar kon komen. Vanuit een lage status is interruptie ook mogelijk: “sorry voor mijn vraag, maar het is mijn eerste werkdag dus ik weet eigenlijk niet zo goed hoe overlegmomenten hier werken. Bij mijn vorige werk was er altijd een agenda en was degene die de uitnodiging verstuurde automatisch voorzitter gedurende het overleg. Misschien een domme vraag, maar hoe werkt dat eigenlijk hier?” Door het aannemen van een lage status (je geeft aan minder ervaring te hebben binnen deze context, het is immers je eerste werkdag, verder laat je nadrukkelijk de mogelijkheid open dat het wel eens een domme vraag zou kunnen zijn) voorkom je veel problemen die een hoge status je zou opleveren.

Een van de moeilijkste dingen van improviseren is het direct moeten reageren op een situatie. Dat brengt ons op Wells’ derde punt. Je kan een situatie accepteren of blokkeren. Blokkeren is veilig maar saai, accepteren maakt improvisatie interessant en tot een kunst. Zo is het in het (christelijke, kerkelijke) leven ook. Blokkeren is veilig, maar zegt veel over je geloofsvertrouwen (blijkbaar moet een en ander geblokkeerd worden om gelovig te kunnen blijven). Is elke situatie domweg accepteren dan het antwoord? Nee, maar een speciaal soort acceptatie is dat wel. Wells noemt dat overacceptatie. De situatie wordt dan geaccepteerd maar in een heel ander perspectief gezet. Dat andere perspectief is het christelijke verhaal, een verhaal waarin een bepaalde situatie nooit een definitieve situatie is. Er is altijd meer te zeggen en omdat er altijd meer te zeggen is, hoeft er niet geblokkeerd te worden. Blokkeren is je in zekere zinnen neerleggen bij de finaliteit, de definitiefheid van de gegeven situatie.

Hoe voorkom je nu dat overacceptatie gelijk staat aan overgave? Dit kan alleen als je weet waar het grotere perspectief verschilt van de gegeven situatie, Wells noemt deze stap dan ook het bevragen van het gegevene. Stel je de volgende situatie op het werk eens voor: een team programmeurs kan niet aan de slag omdat de omschrijving van wat er precies gemaakt moet worden nog niet af is. Niemand heeft zin om te helpen met het af krijgen van die omschrijving want iedereen gaat liever bouwen en testen. De project manager snapt de onvrede maar claimt dat dit nu eenmaal de situatie is zoals die is: het is niet leuk, maar de klus moet wel geklaard worden. De programmeurs hebben nu een paar mogelijkheden: het is mogelijk zo’n situatie te blokkeren. Je kan zeggen: ik heb daar geen zin in, je zoekt maar iemand anders voor de klus. Of je kan, subtieler, suggereren dat je nu te druk bent, dus dat een ander de klus maar op moet pakken. De tweede optie is accepteren, je gaat dan mee in het geschetste verhaal en de gegeven situatie. Een laatste optie is het bevragen van het verhaal. Is het inderdaad zo dat de oplossing van deze situatie eigenlijk bij de programmeurs gezocht moet worden? Als we de klus gaan klaren voor het andere team, betekent dat dan dat we in de toekomst, als wij zelf eens in zwaar weer zitten, beroep op dat andere team kunnen doen? Dit is niet blokkeren, het is niet zonder meer accepteren maar het is overaccepteren. De situatie en de klus worden in een ander verhaal gezet en kunnen dan ineens veel interessanter, of in elk geval minder vervelend, blijken te zijn. Overacceptatie is de manier waarop christen en de kerk nieuwe situaties tegemoet zouden moeten treden. Daarvoor is het nodig om de gegeven situatie te bevragen. Het enige gegeven dat dan vast staat is het verhaal van Christus. Elke situatie moet daaraan worden gerelateerd om het gegevene in die situatie scherp te kunnen bevragen.

Overacceptatie is een creatieve manier om met ‘gegeven’ situaties om te kunnen gaan. En overacceptatie is steeds nodig omdat het de kerk en de wereld leert wat het is naar Gods wil te leven. Daarvoor zijn steeds weer nieuw denkwerk en nieuwe pogingen nodig. Een blokkerende kerk leert niet en kan zodoende zijn leden niets leren. Een accepterende kerk kan geen verschil meer maken, maar een overaccepterende kerk daagt uit. Niet alleen buiten de kerk, maar zeker ook daarbinnen. De standaardvraag die een christen zich zou moeten stellen is eigenlijk heel klassiek: ‘en wat betekent dat in het licht van Jezus’ leven, sterven en opstanding?’. En dat de antwoorden dan niet altijd even eenduidig zijn is een gegeven waarmee we zullen moeten leren leven.

2 gedachten over “Participeren moet je leren”

  1. In alles ga je uit van de mentale capaciteit van een mens. In je betoog heeft hij/zij altijd grip. Wat als dat niet het geval is? De mens die net vmbo afgemaakt heeft? Welke grip heeft hij/zij op deze materie?

    Like

    1. Ik zou zeggen, juist het gestaag oefenen voorkomt een overfocus op het mentale. Net als in de opvoeding van een kind, door een hoop herhaling leert ook een vmbo’er nogal wat zaken.

      Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: