De rol van ideologie in de geboorte van de Engelse literatuurwetenschap

In Terry Eagletons klassieker Literary Theory (1983) claimt hij dat het begrip literatuur niet precies is vast te pinnen, tegelijk is literatuur ook niet “what people whimsically choose to call literature” (LT, 14). Oordelen over (bijvoorbeeld) literatuur zijn gegrond in ideologieën die als vanzelfsprekend worden aangenomen. Door die vanzelfsprekendheid hebben zowel die ideologieën als daaruit vloeiende oordelen een enorme macht. Dit klinkt allemaal nog vrij abstract, gelukkig levert Eagleton meteen een uitgebreid voorbeeld: het ontstaan van literatuurwetenschap in Engeland in het begin van de 20e eeuw. Welke ideologieën en oordelen hebben in het ontstaan van een voor onze ogen tamelijk inzichtelijk vakgebied een rol gespeeld?

In het Engeland van de 18e eeuw was wat gold als literatuur overduidelijk ideologisch geladen. Alles wat de normen en waarden van de aristocratische upper class weerspiegelde was literatuur (dat konden dus ook geschiedwerken en filosofie zijn). Voldeed het niet aan die waarden, dan was het geen literatuur. Tot zover is het dus tamelijk overzichtelijk, maar literatuur in 18e-eeuws Engeland krijgt er een nieuwe functie bij. Literatuur moet culturele assimilatie van de opkomende middenklasse bevorderen. Die klasse heeft geen goede mogelijkheid zich te scholen in de aristocratische normen en waarden, terwijl tegelijkertijd de macht van deze klasse toeneemt. Het is beter voor de maatschappij als de middenklasse zich leert vormen naar aristocratische waarden om het voortbestaan van de maatschappij niet in gevaar te brengen. Literatuur en het leren lezen van literatuur is dus een manier om het voortbestaan van de contemporaine sociale structuur te verzekeren. Literatuur wordt ingezet als middel om de status quo te handhaven.

Pas in de romantiek van de 19e eeuw gaan zaken die wij vaak associëren met literatuur – gevoel, introspectie, individuele expressie et cetera – een rol spelen. Literatuur wordt nu steeds meer gelijk gesteld aan fictie en wordt daarmee tegenover het opkomende berekenende utilisme geplaatst. Een utilisme waar een kwantificerende neoliberaal als Erik Wiebes, getuige het laatste seizoen zomergasten, zich prima thuis zou voelen: “a crassly philistine Utilitarianism (…) rapidly becoming the dominant ideology of the industrial middle class, fetishizing fact, reducing human relations to market exchanges and dismissing art as unprofitable ornamentation.” (LT, 17). De maatschappij bestaat in die tijd uit een groeiende ontevreden arbeidersklasse die onder de duim gehouden wordt door de overheid. Literatuur als fictie is een van de weinige plekken waar creatieve waarden niet worden onderdrukt. In literatuur wordt een alternatieve ideologie getoond, ook wordt literatuur steeds meer gezien als een autonome creatieve factor die tegenover het ‘gewone leven’ staat. De binding met het gewone leven wordt op die manier steeds minder, totdat aan het eind van de 19e eeuw veel literatuur vooral slechts een nostalgisch gevoel oproept. Het is niet voor niets dat in de 19e eeuw de esthetica opbloeit: kunst wordt meer en meer gezien als iets eigens dat niet per se wat met de werkelijkheid of de geschiedenis heeft uit te staan. Literatuur en kunst moeten intuïtief worden begrepen, je hebt die gave van het ‘vatten’ van kunst of je hebt hem niet. Het is niet aan te leren en kritische ontleding van Kunst is als vloeken in de kerk.

Tot de 19e eeuw lukte het de kerk redelijk het cement van de samenleving te zijn. Iedereen geloofde en op allerlei niveaus werd geloof aangeboden: hoog opgeleiden konden discussiëren over de transsubstantiatie, laag opgeleiden konden in ieder geval nog bidden en zich voegen naar de door God gewenste orde. In de 19e eeuw raakt de kerk langzaam maar zeker die functie kwijt en de literatuur moet deze rol nu over gaan nemen. Literatuur moest eind 19e eeuw net als de kerk pacificeren en sociale cohesie bevorderen. Literatuur zou hier bij uitstek geschikt voor zijn omdat ze zich richt op tijdloze waarden als Vrede en Geluk in plaats van onbeduidende opruiende lokale omstandigheden als ziekte, verloedering of semi-feodale uitbuiting. Eagleton ziet Matthew Arnold als de initiator van deze ideologische functie van literatuur. Vanwege deze functie begon ‘Engels’ als vak op de hogescholen als een soort ‘De Klassieken voor de Gewone Man’. Interessant is het gegeven dat de term moral verschuift met de opkomst van Engels als vak. Moraal is niet meer een strikt geformuleerde theorie over goed en fout, maar “a sensitive preoccupation with the whole quality of life itself, with the oblique, nuanced particulars of human experience. (…) Since such values [naastenliefde, vergevingsgezindheid etc, AK] are nowhere more vividly dramatized than in literature, brought home to ‘felt experience’ with all the unquestionable reality of a blow on the head, literature becomes more than just a handmaiden of moral ideology: it is moral ideology for the modern age” (LT, 24). Naast de opkomende middenklasse krijgen nu ook arbeiders en vrouwen onderwijs in literatuur.

In de periode rond de eerste wereldoorlog wordt Engeland ingehaald door het industrialiserende Duitsland en Amerika. Engelse literatuur wordt nu minder gebruikt om tijdloze literaire waarden te leren, maar vooral om Engelse waarden bij te brengen. In Oxford en Cambridge werd Engels lange tijd als een bastaard bezien, filologie was het echte werk. Helaas was de filologie nogal Duitstalig georiënteerd en nam de populariteit van dat vak zodoende in de eerste wereldoorlog nogal af. Dit gaf het patriottische Engels ruim baan nu een echt Oxbridge approved universitaire discipline te worden.

Onder leiding van Leavis, Roth en Richards wordt Engels in de jaren 1920-1930 hét vak om te studeren. Deze drie voormannen kwamen zelf voort uit de middenklasse en veranderden het vak drastisch. Het door Leavis gestarte blad Scrutiny verklaarde Engels als het vak bij uitstek waar humanistische waarden en cultuur geleerd konden worden. Literatuurwetenschap moest zich baseren op strikte strenge analyse. Hierdoor zou de creativiteit en inspiratie van Literatuur weer toegankelijk gemaakt worden. Dit zou dan weer een tegenwicht bieden tegen de oppervlakkige gecommercialiseerde maatschappij.

We zien in dit korte historisch overzicht dus een verschuiving van het gebruik van literatuur. Eerst wordt die ingezet om de status quo te handhaven, vervolgens is literatuur juist iets dat tegenover de status quo komt te staan door een verloren gegaan idyllisch Engeland vol pais en vree en vooral zonder industrialisatie te suggereren. Dan is het de taak van literatuur de functie van de kerk te vervangen tussentijds wordt literatuur ingezet voor patriottische doeleinden om te eindigen met literatuur als tegenwicht tegen een oppervlakkige door commercie gedreven samenleving.

Eagletons korte schets is een mooi voorbeeld van de onmogelijkheid van waarde-neutraliteit. Het vak Engels en daaraan, in dit geval, gekoppeld literatuurwetenschap blijkt steeds instrument in een groter ideologisch gedreven doel. Een interessante vervolgvraag is dan welke impliciete ideologieën er achter andere vakgebieden en andere taken for granted overtuigingen zitten.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: