De zegetocht van de 20e-eeuwse Franse filosofie IV. Léon Brunschvicg en het universiteitsidealisme.

Voor de tweede wereldoorlog waren Bergson en Brunschvicg de meest invloedrijke filosofen in Frankrijk. Waar filosofen van de eerste nog wel eens gehoord hebben is Brunschvicg ondanks zijn grote invloed grotendeels in de vergetelheid geraakt. Dat is jammer, want in zijn filosofie zitten thema’s die later door onder andere de existentialisten opgepakt zouden worden.

Léon Brunschvicg (1869-1944) zet de kern van zijn kritisch idealisme uiteen in la modalité du jugement (1897). Daarin ontkent Brunschvicg het Kantiaanse Ding an Sich. Er bestaat voor hem dus alleen de fenomenale werkelijkheid (dat is: de werkelijkheid zoals die op ons overkomt) en daarachter ligt niet meer de wereld zoals die in werkelijkheid is, los van onze waarneming (Kant zou dat de noumenale wereld noemen). Brunschvicg ziet een duidelijk onderscheid tussen wetenschap en filosofie. De eerste houdt zich bezig met het object van het denken, de tweede met het denken zelf.

Dit denken is altijd te reduceren tot oordelen, want denken doe je met concepten. Concepten zijn niets anders dan eigenschappen die je aan iets koppelt en dat op zichzelf al een oordeel. Deductief redeneren is volgens Brunschvicg niet het verbinden van twee oordelen, maar het maken van één oordeel waarin de premissen worden herformuleerd. Er zijn twee soorten oordelen mogelijk, in de wiskunde bijvoorbeeld oordelen we interieur. Maar we kunnen ook exterieur oordelen, dan heeft het oordeel betrekking op iets buiten ons wat weerstand biedt. Dat externe waarover geoordeeld wordt kan als schokkend ervaren worden, omdat het iets buiten ons is waar we geen zeggenschap over hebben maar waar we ook niet om heen kunnen. Brunschvicg is de eerste om toe te geven dat we in feite zelden met pure interieure of exterieure oordelen te maken hebben, bijna altijd zijn deze twee soorten oordelen gemengd.

Bij Brunschvicg zien we een combinatie van positivisme en idealisme. Positivisme omdat hij het van groot belang vindt de geschiedenis van de wetenschap te bestuderen, dat is de weg tot waarheid. Idealisme enerzijds omdat hij alleen de fenomenale wereld erkent, anderzijds omdat hij meent dat we bij het bestuderen van de geschiedenis van de wetenschap de geschiedenis van de geest op het spoor komen die steeds betere interpretatiekaders ontwerpt om de werkelijkheid te begrijpen. Waar Brunschvicg Kant verwijt tot een steriel statisch idealisme te komen (met een heel stelsel van onwankelbare categorieën) meent hijzelf een veel dynamischer idealisme te kunnen bieden. Dit zijn nogal forse alomvattende claims, Brunschvicg schrijft dan ook drie boeken om dit uit te werken. In 1912 verschijnt les étapes de la pensée mathématique. Het hoofdpunt is hier dat wiskunde een vrij concreet vak is en zodoende aan allerlei verandering onderhevig is. Het is dus niet het vakgebied van de ideale eeuwige waarheden. In 1922 verschijnt l’experience humaine et la causalité physique. Dit werk keert zich tegen dogmatische metafysica en voor de wetenschap. Tot slot verschijnt in 1927 le progrès de la conscience dans la philosophie occidentale. Brunschvicg meent dat hij nu wel heeft aangetoond dat zuivere interieure en zuivere exterieure oordelen niet mogelijk zijn. Hetzelfde geldt op het gebied van de praktische filosofie, oordelen in dit veld zijn altijd een mengeling van geluk en  moraal. Geluk heeft dan te maken met het gebruik van de externe werkelijkheid terwijl moraal betrekking heeft op een innerlijk rationeel principe (hier volgt Brunschvicg Kant). Die innerlijke moraal passen we vervolgens steeds toe op de externe werkelijkheid.

We zien dus dat het bij Brunschvicg allemaal gaat om oordelen. Het verschil tussen het theoretische en het praktische oordeel is slechts dat het een oordeel over een ander object betreft. Het oordeel zélf is niet verschillend, het is het herstructureren van materiaal dat voorhanden is. Dat structureren is een activiteit die we in vrijheid ontplooien. Brunschvicg verschilt van het latere existentialisme omdat hij denkt dat deze structurerende activiteit dan wel moet gericht zijn op een universeel en objectief punt. Verder is dit proces van herstructureren in principe oneindig, er zijn dus geen a priori gegeven structuren waaraan we ons altijd zullen moeten committeren, de vrije geest creëert zelf in vrijheid de gehanteerde structuur.

In onze vorige post zetten we het Franse onderwijssysteem uiteen. Brunschvicg’s carrière kan als illustratie van de invloed van dat systeem gelden. Geboren in Parijs begon hij zijn tocht op het lycée de Condorcet, vervolgens de ENS waar hij college kreeg van de in een eerdere post behandelde Boutroux. In 1891 haalt hij zijn aggrégation en in 1897 promoveert hij aan de Sorbonne. Vervolgens geeft hij filosofie op lycées buiten Parijs, in Rouen, Tours en Lorient. In Parijs doceert hij vervolgens aan het lycée de Condorcet en Henri-IV waar hij Bergson vervangt. In 1909 wordt hij vervolgens hoogleraar aan de Sorbonne waar hij de rest van zijn academische leven zal blijven.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: