Met de opkomst van natuurwetenschap gingen sommige filosofen op zoek naar een eigen plek voor de filosofie, een plek die niet gereduceerd kon worden tot natuurwetenschap. Zo’n plek zou bijvoorbeeld kunnen liggen in het bestuderen van directe en concrete ervaringen. Waar natuurwetenschap abstraheert en generaliseert zou filosofie dan het concrete en specifieke kunnen onderzoeken. Deze opvatting vond sterke bijval in het Franse spiritualisme en deze post gaat over haar grootste epigoon: Henri Bergson (1859-1941).
Categorie: Filosofie
De zegetocht van de 20e-eeuwse Franse filosofie IV. Léon Brunschvicg en het universiteitsidealisme.
Voor de tweede wereldoorlog waren Bergson en Brunschvicg de meest invloedrijke filosofen in Frankrijk. Waar filosofen van de eerste nog wel eens gehoord hebben is Brunschvicg ondanks zijn grote invloed grotendeels in de vergetelheid geraakt. Dat is jammer, want in zijn filosofie zitten thema’s die later door onder andere de existentialisten opgepakt zouden worden.
De zegetocht van de 20e-eeuwse Franse filosofie III. De invloed van het Franse onderwijssysteem
Eenieder die zich wel eens wat heeft verdiept in het Franse intellectuele leven zal zich wel eens hebben afgevraagd wat al die écoles normales, aggrégations en collèges precies inhouden. Voor een beter begrip van de Franse filosofie is het van groot belang goed op de hoogte te zijn van het zeer gecentraliseerde Franse onderwijssysteem. Tot voor de studentenrevolte van 1968 kwam het overgrote deel van de Franse filosofische elite van de École Normale Superieure (ENS). Ook na de hervormingen van ’68 is dit nog steeds voor een groot deel het geval. Al die filosofen kenden elkaar zodoende vrij goed en hadden precies hetzelfde onderwijs van precies dezelfde docenten gehad. In dit artikel zet ik uiteen hoe het Franse onderwijssysteem in elkaar steekt, ik spits dit toe op het onderwijs in filosofie.
De zegetocht van de 20e-eeuwse Franse filosofie II. Opkomst van de wetenschapsfilosofie
In onze vorige post schetsten we het kader waarin de Franse academische filosofie zich bevond aan het begin van de 20e eeuw. Er was in literaire kringen nog wat enthousiasme voor het positivisme, maar in de academie was het het op Kant geënte idealisme en het door Biran geïnspireerde spiritualisme dat de klok sloeg. Rond deze tijd komt er een extra stroming op, die van de wetenschapsfilosofie. Ze ontwikkelt zich in Frankrijk in een isolement, ze valt niet tot een van de bovenstaande stromingen te rekenen en heeft op later moment ook weer te weinig verwantschap met de wetenschapsfilosofie zoals die zich onder invloed van de Wiener Kreis in de Angelsaksische landen zal ontwikkelen. De redenen voor dit isolement in Frankrijk en later ten opzichte van de Verenigde Staten zullen in dit artikel duidelijk worden.
De zegetocht van de 20e-eeuwse Franse filosofie I. Hoe het allemaal begon: positivisme, spiritualisme en idealisme.
De tweede helft van de 20e eeuw was een absoluut hoogtepunt voor de Franse filosofie. Jaar na jaar verschenen werken met grote invloed en was er een publieke cultuur vol filosofen van naam en faam. Een greep uit de namen in deze periode doet duizelen: Sartre, Camus, Merleau-Ponty, Levi-Strauss, Barthes, Lacan, Levinas, Ricoeur, Foucault, Lyotard, Derrida, Deleuze, Baudrillard, Girard. Die lijst kan nog langer, tot in het heden met bijvoorbeeld Badiou, Latour en Meillasoux. De meeste van deze figuren groeiden op en leerden filosofie in Parijs op de École Normale Supérieure. En over die periode gaat dit stuk: wat was de filosofische setting waarin de Fransen uit de jaren ’50 tot ’70 waren opgeleid?
Radical Orthodoxy als reactie op postmoderne filosofie 2/2
Dit artikel is een vervolg op dit artikel, waar een uiteenzetting van radical orthodoxy werd gegeven. Dit artikel plaatst radical orthodoxy te midden van enkele andere theologische stromingen en gaat een paar kritieken op radical orthodoxy na.
Smith wil nu de relatie van het project van radical orthodoxy ten opzichte van andere theologische projecten laten zien. Dit doet hij aan de hand van de geboorteplaatsen van verschillende theologische stromingen:
Lees verder “Radical Orthodoxy als reactie op postmoderne filosofie 2/2”
Radical Orthodoxy als reactie op postmoderne filosofie 1/2
In orthodox-christelijke hoek klinkt met enige regelmaat slecht onderbouwde kritiek op ‘het postmodernisme’, zie bijvoorbeeld hier, hier en hier. De huiver voor het postmodernisme is blijkbaar groot. Tegelijk is er de hoop dat het einde van het postmodernisme nabij is zodat we, zo lijkt het, op oude voet verder kunnen. Daarbij wordt zelden overwogen dat het postmodernisme wellicht op bepaalde punten gelijk zou kunnen hebben en dat confrontatie tussen christendom en postmodernisme zou kunnen wijzen op moderne krachten in het christendom. Krachten die dus veel meer modern dan christelijk van aard zijn. Het kan ook anders. Er zijn ook orthodox-christelijke bewegingen die terdege kennis nemen van het postmodernisme om er vervolgens diepgaand op te reageren. Een zo’n beweging wordt aangeduid met radical orthodoxy. Een groep Britse theologen (vooral Milbank, Ward en Pickstock begon in de jaren ’90 aan die reflectie op het postmoderne denken. Deze post zet het project van radical orthodoxy uiteen. Ik baseer me hierin vooral op Smiths introductie van radical orthodoxy (IRO). Een volgende post zal radical orthodoxy vergelijken met een aantal andere theologische stromingen.
Lees verder “Radical Orthodoxy als reactie op postmoderne filosofie 1/2”
De rol van schrijvers in Rorty’s liberale samenleving
Dit artikel is het derde en laatste deel over Rorty’s ‘Contingentie, Ironie en Solidariteit’. Deel 1, over contingentie, vind je hier. Deel 2 over ironie en politiek vind je hier.
Nabokov over wreedheid
Rorty stelt dat ironie beter in handen is van schrijvers dan van filosofen. Schrijvers moeten ons leren meer autonoom en minder wreed te worden. Boeken die ons helpen minder wreed te worden kunnen dat op twee manieren doen. Allereerst kunnen ze laten zien welk effect algemeen aanvaarde gebruiken en sociale instituties op anderen hebben. Verder kunnen ze laten zien welk effect ons privaat gedrag op anderen heeft. Om te kunnen beoordelen of een boek ons helpt in deze zoektocht moeten we eerst vragen of in het boek aan een nieuw eindvocabulaire wordt gewerkt of dat het boek in een bestaand eindvocabulaire past. De tweede vraag kan gesteld worden als het een nieuw eindvocabulaire betreft: levert dit boek een privaat of een openbaar eindvocabulaire?
Nu is het hele verhaal over filosofie en literatuur voor een liberale metafysicus (een niet-ironisch persoon) tamelijk onbegrijpelijk: “Deze mensen menen dat boeken die geen middelen leveren voor de doelen die speciaal in dat vocabulaire [het eindvocabulaire van de metafysicus, AK] worden geformuleerd, als ze niet immoreel of waardeloos zijn, slechts geschikt zijn voor private projecten.” (CIS, 189) Dat private project wordt dan geframed als ‘het najagen van genot’.
Lees verder “De rol van schrijvers in Rorty’s liberale samenleving”
Waarom het veiliger is ironie aan schrijvers over te laten – Rorty over het onderscheid publiek/privé en het gevaar van metafysica voor de theoretische ironicus
In het vorige stuk zagen we dat het begrip ‘contingentie’ van groot belang is voor Rorty. Hij werkte contingentie op drie manieren uit. De taal is contingent: taal is niet een medium dat tussen ons en de wereld in staat. Taal is niet beter naarmate ze de wereld beter representeert. Taal is beter naarmate het ons helpt onze doelen beter te bereiken. Ons ‘zelf’ is ook contingent: onze zelfbeschrijvingen zijn steeds afhankelijk van de doelen die we nastreven en voor die zelfbeschrijving gebruiken we metaforen van anderen of we verzinnen die zelf. Tot slot is ook onze liberale samenleving contingent: omdat onze vocabulaires contingent zijn is het alleen in overleg tussen die vocabulaires mogelijk een samenleving te creëren die probeert wreedheid te vermijden (dat doel is Rorty’s kern van het liberalisme). In dat overleg is geen enkel vocabulaire op voorhand leidend. Rorty ziet een spanning tussen het privé-project van zelfontplooiing en het publieke project van het vermijden van wreedheid. Dit onderscheid probeert hij te verhelderen aan de hand van een dubbele tweedeling. Eerst die tussen ironici en metafysici, later aan de hand van twee soorten ironici: ironische schrijvers en ironische theoretici.
Rorty over de contingentie van taal, het zelf en de liberale samenleving
Volgens Rorty (1931-2007) is het de uitdaging van de liberale samenleving om onderlinge solidariteit en zelfontplooiing te combineren waarbij het een niet ten koste van het ander gaat. Rorty’s held, de liberale ironicus, is iemand die weet dat beide werelden (solidariteit en zelfontplooiing) niet te verenigen zijn en alleen als gereedschappen voor specifieke doelen gezien moeten worden. Een liberaal is iemand die wreedheid het ergste vindt wat er bestaat. Een ironicus is iemand die de contingentie (toevalligheid) van basale overtuigingen inziet. De meeste mensen zijn bang dat dit soort ironie solidariteit bedreigt. In hun hart zoeken ze nog naar een theoretische rechtvaardiging van hun basale overtuigingen. Rorty noemt deze mensen stiekeme theologen of Verlichtings-rationalisten. Hoe die ideale samenleving er dan uit ziet, hoe ironie en liberalisme samen gaan en welke rol theorie, politiek en literatuur in zo’n samenleving spelen zet Rorty uiteen in Contingentie, ironie en solidariteit (1989). In deze shortread ga ik in op de rol van contingentie voor Rorty. Hij ziet de rol van contingentie in drie gebieden: de taal, het zelf en de liberale maatschappij.
Lees verder “Rorty over de contingentie van taal, het zelf en de liberale samenleving”