Radical Orthodoxy als reactie op postmoderne filosofie 1/2

In orthodox-christelijke hoek klinkt met enige regelmaat slecht onderbouwde kritiek op ‘het postmodernisme’, zie bijvoorbeeld hier, hier en hier. De huiver voor het postmodernisme is blijkbaar groot. Tegelijk is er de hoop dat het einde van het postmodernisme nabij is zodat we, zo lijkt het, op oude voet verder kunnen. Daarbij wordt zelden overwogen dat het postmodernisme wellicht op bepaalde punten gelijk zou kunnen hebben en dat confrontatie tussen christendom en postmodernisme zou kunnen wijzen op moderne krachten in het christendom. Krachten die dus veel meer modern dan christelijk van aard zijn. Het kan ook anders. Er zijn ook orthodox-christelijke bewegingen die terdege kennis nemen van het postmodernisme om er vervolgens diepgaand op te reageren. Een zo’n beweging wordt aangeduid met radical orthodoxy. Een groep Britse theologen (vooral Milbank, Ward en Pickstock begon in de jaren ’90 aan die reflectie op het postmoderne denken. Deze post zet het project van radical orthodoxy uiteen. Ik baseer me hierin vooral op Smiths introductie van radical orthodoxy (IRO). Een volgende post zal radical orthodoxy vergelijken met een aantal andere theologische stromingen.

Lees verder “Radical Orthodoxy als reactie op postmoderne filosofie 1/2”

De rol van schrijvers in Rorty’s liberale samenleving

Dit artikel is het derde en laatste deel over Rorty’s ‘Contingentie, Ironie en Solidariteit’. Deel 1, over contingentie, vind je hier. Deel 2 over ironie en politiek vind je hier.

Nabokov over wreedheid

Rorty stelt dat ironie beter in handen is van schrijvers dan van filosofen. Schrijvers moeten ons leren meer autonoom en minder wreed te worden. Boeken die ons helpen minder wreed te worden kunnen dat op twee manieren doen. Allereerst kunnen ze laten zien welk effect algemeen aanvaarde gebruiken en sociale instituties op anderen hebben. Verder kunnen ze laten zien welk effect ons privaat gedrag op anderen heeft. Om te kunnen beoordelen of een boek ons helpt in deze zoektocht moeten we eerst vragen of in het boek aan een nieuw eindvocabulaire wordt gewerkt of dat het boek in een bestaand eindvocabulaire past. De tweede vraag kan gesteld worden als het een nieuw eindvocabulaire betreft: levert dit boek een privaat of een openbaar eindvocabulaire?

Nu is het hele verhaal over filosofie en literatuur voor een liberale metafysicus (een niet-ironisch persoon) tamelijk onbegrijpelijk: “Deze mensen menen dat boeken die geen middelen leveren voor de doelen die speciaal in dat vocabulaire [het eindvocabulaire van de metafysicus, AK] worden geformuleerd, als ze niet immoreel of waardeloos zijn, slechts geschikt zijn voor private projecten.” (CIS, 189) Dat private project wordt dan geframed als ‘het najagen van genot’.

Lees verder “De rol van schrijvers in Rorty’s liberale samenleving”

Waarom het veiliger is ironie aan schrijvers over te laten – Rorty over het onderscheid publiek/privé en het gevaar van metafysica voor de theoretische ironicus

In het vorige stuk zagen we dat het begrip ‘contingentie’ van groot belang is voor Rorty. Hij werkte contingentie op drie manieren uit. De taal is contingent: taal is niet een medium dat tussen ons en de wereld in staat. Taal is niet beter naarmate ze de wereld beter representeert. Taal is beter naarmate het ons helpt onze doelen beter te bereiken. Ons ‘zelf’ is ook contingent: onze zelfbeschrijvingen zijn steeds afhankelijk van de doelen die we nastreven en voor die zelfbeschrijving gebruiken we metaforen van anderen of we verzinnen die zelf. Tot slot is ook onze liberale samenleving contingent: omdat onze vocabulaires contingent zijn is het alleen in overleg tussen die vocabulaires mogelijk een samenleving te creëren die probeert wreedheid te vermijden (dat doel is Rorty’s kern van het liberalisme). In dat overleg is geen enkel vocabulaire op voorhand leidend. Rorty ziet een spanning tussen het privé-project van zelfontplooiing en het publieke project van het vermijden van wreedheid. Dit onderscheid probeert hij te verhelderen aan de hand van een dubbele tweedeling. Eerst die tussen ironici en metafysici, later aan de hand van twee soorten ironici: ironische schrijvers en ironische theoretici.

Lees verder “Waarom het veiliger is ironie aan schrijvers over te laten – Rorty over het onderscheid publiek/privé en het gevaar van metafysica voor de theoretische ironicus”

Rorty over de contingentie van taal, het zelf en de liberale samenleving

Volgens Rorty (1931-2007) is het de uitdaging van de liberale samenleving om onderlinge solidariteit en zelfontplooiing te combineren waarbij het een niet ten koste van het ander gaat. Rorty’s held, de liberale ironicus, is iemand die weet dat beide werelden (solidariteit en zelfontplooiing) niet te verenigen zijn en alleen als gereedschappen voor specifieke doelen gezien moeten worden. Een liberaal is iemand die wreedheid het ergste vindt wat er bestaat. Een ironicus is iemand die de contingentie (toevalligheid) van basale overtuigingen inziet. De meeste mensen zijn bang dat dit soort ironie solidariteit bedreigt. In hun hart zoeken ze nog naar een theoretische rechtvaardiging van hun basale overtuigingen. Rorty noemt deze mensen stiekeme theologen of Verlichtings-rationalisten. Hoe die ideale samenleving er dan uit ziet, hoe ironie en liberalisme samen gaan en welke rol theorie, politiek en literatuur in zo’n samenleving spelen zet Rorty uiteen in Contingentie, ironie en solidariteit (1989). In deze shortread ga ik in op de rol van contingentie voor Rorty. Hij ziet de rol van contingentie in drie gebieden: de taal, het zelf en de liberale maatschappij.

Lees verder “Rorty over de contingentie van taal, het zelf en de liberale samenleving”

Foucault over de functie van de gevangenis: gelegitimeerde uitbuiting door de heersende klasse

Stel je fietst op een decemberavond door de stad en je ziet plots verderop twee politie-agenten opdoemen. Tien tegen een dat je meteen checkt of je fietslicht het nog doet. Waarom doen we dit? Je weet nog niet eens of de agenten je überhaupt wel gezien hebben. Duidelijk is in elk geval dat de opdoemende agenten een bepaalde macht hebben die er voor zorgt dat wij preventief ons fietslicht checken. Wat is hier macht en van wie gaat die macht uit? Is er werkelijk macht of gedraag ik me als licht-checkende fietser als iemand die zich (preventief) onderwerpt?

Lees verder “Foucault over de functie van de gevangenis: gelegitimeerde uitbuiting door de heersende klasse”

Foucault over de functie van de gevangenis: gelegitimeerde uitbuiting door de heersende klasse (XL)

Stel je fietst op een decemberavond door de stad en je ziet plots verderop twee politie-agenten opdoemen. Tien tegen een dat je meteen checkt of je fietslicht het nog doet. Waarom doen we dit? Je weet nog niet eens of de agenten je überhaupt wel gezien hebben. Duidelijk is in elk geval dat de opdoemende agenten een bepaalde macht hebben die er voor zorgt dat wij preventief ons fietslicht checken. Wat is hier macht en van wie gaat die macht uit? Is er werkelijk macht of gedraag ik me als licht-checkende fietser als iemand die zich (preventief) onderwerpt? Over al dit soort vragen heeft Michel Foucault (1926-1984) uitvoerig nagedacht.

Lees verder “Foucault over de functie van de gevangenis: gelegitimeerde uitbuiting door de heersende klasse (XL)”

Verlos ons van het religieus analfabetisme

Max Weber heeft ooit gezegd dat hij religieus niet-muzikaal was. Hij was theïst noch atheïst en hij had er niet echt problemen mee als iemand gelovig was. Hij was het zelf niet en kon zich ook niet goed voorstellen het ooit te worden. Jezelf  niet muzikaal noemen betekent dat je in elk geval enige kennis van muziek hebt. Weber gebruikte dus de juiste woorden: hij was terdege op de hoogte van wat religie en godsdienstigheid inhouden. Dat was toen, Weber schreef over zijn niet-muzikaliteit in 1909.

Lees verder “Verlos ons van het religieus analfabetisme”

Het Marxisme als concurrent van de neoliberale orde?

De laatste jaren is de publieke opinie steeds kritischer geworden op ons huidige geglobaliseerde neoliberale stelsel. Discussies rond deze thematiek draaien vaak om de vraag of er een alternatief is. We zouden voor een alternatief kunnen kijken ten tijde van de opkomst van het kapitalisme. De doorbraak van het kapitalisme wordt vaak aan het eind van de 18e eeuw geplaatst. In de 19e eeuw komt er, om het kapitalistisch te formuleren, een concurrent op de markt: het Marxisme. Nu denken de meesten van ons bij Marxisme aan communisme, de goelag, somber stagnerend Rusland en de koude oorlog. Die associaties zijn niet per se onlogisch, maar hebben – op communisme na – weinig met het originele Marxisme te maken. Onbekend maakt onbemind, maar in de zoektocht naar alternatieven voor neoliberalisme kan het geen kwaad alternatieven van vroeger weer eens af te stoffen om na te gaan of we er nu nog wat aan kunnen hebben.

Lees verder “Het Marxisme als concurrent van de neoliberale orde?”

De rol van ideologie in de geboorte van de Engelse literatuurwetenschap

In Terry Eagletons klassieker Literary Theory (1983) claimt hij dat het begrip literatuur niet precies is vast te pinnen, tegelijk is literatuur ook niet “what people whimsically choose to call literature” (LT, 14). Oordelen over (bijvoorbeeld) literatuur zijn gegrond in ideologieën die als vanzelfsprekend worden aangenomen. Door die vanzelfsprekendheid hebben zowel die ideologieën als daaruit vloeiende oordelen een enorme macht. Dit klinkt allemaal nog vrij abstract, gelukkig levert Eagleton meteen een uitgebreid voorbeeld: het ontstaan van literatuurwetenschap in Engeland in het begin van de 20e eeuw. Welke ideologieën en oordelen hebben in het ontstaan van een voor onze ogen tamelijk inzichtelijk vakgebied een rol gespeeld?

Lees verder “De rol van ideologie in de geboorte van de Engelse literatuurwetenschap”

Participeren moet je leren

Een van de basisvragen van het christelijke leven is hoe christelijk te leven. Hoe ga je om met situaties die een min of meer dwingend appèl op je doen vanuit Bijbelse waarden? Maar ook: omstandigheden, die je niet of nauwelijks christelijk kunt noemen? Wat verwerp je, waar ga je in mee en: hoever ga je mee? Met andere woorden: ethische vragen waar niet klip en klaar een eenduidig antwoord op te geven is. Laat ik een paar voorbeelden geven. Is op vliegvakantie gaan in de huidige ecologische omstandigheden nog christelijk verantwoord te noemen? Hoe zou een individuele christen of de kerkelijke gemeenschap om moeten gaan met een veroordeelde pedofiel? Hoe zouden eenduidige eerlijkheid en pragmatisme zich op de werkvloer moeten verhouden? Er zijn uiteraard nog veel meer vragen te bedenken.

Lees verder “Participeren moet je leren”