In het vorige stuk zagen we dat het begrip ‘contingentie’ van groot belang is voor Rorty. Hij werkte contingentie op drie manieren uit. De taal is contingent: taal is niet een medium dat tussen ons en de wereld in staat. Taal is niet beter naarmate ze de wereld beter representeert. Taal is beter naarmate het ons helpt onze doelen beter te bereiken. Ons ‘zelf’ is ook contingent: onze zelfbeschrijvingen zijn steeds afhankelijk van de doelen die we nastreven en voor die zelfbeschrijving gebruiken we metaforen van anderen of we verzinnen die zelf. Tot slot is ook onze liberale samenleving contingent: omdat onze vocabulaires contingent zijn is het alleen in overleg tussen die vocabulaires mogelijk een samenleving te creëren die probeert wreedheid te vermijden (dat doel is Rorty’s kern van het liberalisme). In dat overleg is geen enkel vocabulaire op voorhand leidend. Rorty ziet een spanning tussen het privé-project van zelfontplooiing en het publieke project van het vermijden van wreedheid. Dit onderscheid probeert hij te verhelderen aan de hand van een dubbele tweedeling. Eerst die tussen ironici en metafysici, later aan de hand van twee soorten ironici: ironische schrijvers en ironische theoretici.
Tag: Politiek
Rorty over de contingentie van taal, het zelf en de liberale samenleving
Volgens Rorty (1931-2007) is het de uitdaging van de liberale samenleving om onderlinge solidariteit en zelfontplooiing te combineren waarbij het een niet ten koste van het ander gaat. Rorty’s held, de liberale ironicus, is iemand die weet dat beide werelden (solidariteit en zelfontplooiing) niet te verenigen zijn en alleen als gereedschappen voor specifieke doelen gezien moeten worden. Een liberaal is iemand die wreedheid het ergste vindt wat er bestaat. Een ironicus is iemand die de contingentie (toevalligheid) van basale overtuigingen inziet. De meeste mensen zijn bang dat dit soort ironie solidariteit bedreigt. In hun hart zoeken ze nog naar een theoretische rechtvaardiging van hun basale overtuigingen. Rorty noemt deze mensen stiekeme theologen of Verlichtings-rationalisten. Hoe die ideale samenleving er dan uit ziet, hoe ironie en liberalisme samen gaan en welke rol theorie, politiek en literatuur in zo’n samenleving spelen zet Rorty uiteen in Contingentie, ironie en solidariteit (1989). In deze shortread ga ik in op de rol van contingentie voor Rorty. Hij ziet de rol van contingentie in drie gebieden: de taal, het zelf en de liberale maatschappij.
Lees verder “Rorty over de contingentie van taal, het zelf en de liberale samenleving”
Het Marxisme als concurrent van de neoliberale orde?
De laatste jaren is de publieke opinie steeds kritischer geworden op ons huidige geglobaliseerde neoliberale stelsel. Discussies rond deze thematiek draaien vaak om de vraag of er een alternatief is. We zouden voor een alternatief kunnen kijken ten tijde van de opkomst van het kapitalisme. De doorbraak van het kapitalisme wordt vaak aan het eind van de 18e eeuw geplaatst. In de 19e eeuw komt er, om het kapitalistisch te formuleren, een concurrent op de markt: het Marxisme. Nu denken de meesten van ons bij Marxisme aan communisme, de goelag, somber stagnerend Rusland en de koude oorlog. Die associaties zijn niet per se onlogisch, maar hebben – op communisme na – weinig met het originele Marxisme te maken. Onbekend maakt onbemind, maar in de zoektocht naar alternatieven voor neoliberalisme kan het geen kwaad alternatieven van vroeger weer eens af te stoffen om na te gaan of we er nu nog wat aan kunnen hebben.
Lees verder “Het Marxisme als concurrent van de neoliberale orde?”